Sicav / bevek fiscaal binnen vennootschap

Sicav / bevek: Société d’Investissement à Capital Variable / Beleggingsvennootschap met Variabel Kapitaal
Onderstaande nota is enkel van toepassing op beleggingsvennootschappen. De fiscale behandeling van gemeenschappelijke beleggingsfondsen wordt hier niet besproken. Telkens wij spreken over beleggingsfondsen bedoelen wij uitsluitend beleggingsvennootschappen.

Omschrijving

art. 2, §1, 5°, f WIB92
Een sicav / bevek is een beleggingsvennootschap. De deelbewijzen van deze beleggingsvennootschap worden aangeduid met de term 'aandelen'. Uw vennootschap wordt dus aandeelhouder van de beleggingsvennootschap evenredig met uw inbreng.

Dividenden en de roerende voorheffing

art. 269,§1, 1° WIB92
De roerende voorheffing op dividenden van een beleggingsfonds bedraagt 30 % Deze ingehouden roerende voorheffing is, net zoals bij de intresten volledig verrekenbaar en terugbetaalbaar.

Dividenden en het belastbare bedrag

art. 37, 2e lid WIB92, art. 49 WIB92
In de vennootschapsbelasting omvat het belastbaar inkomen van dividenden het netto-geïnde bedrag, verhoogd met de roerende voorheffing. De innings- en bewaringskosten, evenals de andere in verband met dividenden gemaakte kosten zijn aftrekbare beroepskosten.

Dividenden van een beleggingsfonds en DBI-aftrek

art. 203,§1,1° WIB92, art. 203, §1,2° WIB92
Dividenden die worden betaald of toegekend door Luxemburgse beleggingsvennootschappen zijn onweerlegbaar uitgesloten van de DBI-aftrek omdat deze vennootschappen niet aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen zijn

Ook dividenden van Belgische beleggingsvennootschappen zijn als regel uitgesloten van de DBI-aftrek omdat zij een belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht. Voor Belgische beleggingsfondsen voorziet de fiscale wetgeving evenwel een uitzondering: de DBI-bevek

Belastbare inkomsten in de vennootschap, de meerwaarden

art. 24; 1ste lid, 2° WIB92
De winst van een vennootschap bestaat ook uit waardevermeerderingen indien deze zijn verwezenlijkt of uitgedrukt in de boekhouding of jaarrekening. Niet-uitgedrukte en niet-verwezenlijkte meerwaarden zijn in principe niet belastbaar.
Om de belastbare meerwaarde te bepalen dient men na te gaan wat het vertrekpunt is.

Waarde bij aanschaffing

art 35, 36 en 41,§2 KB/W.Venn
Beleggingsfondsen worden geboekt tegen aanschaffingswaarde. De bijkomende kosten voor de aankoop van de geldbeleggingen worden aan de aanschaffingswaarde toegevoegd of ze worden rechtstreeks ten laste genomen van de resultatenrekening van het boekjaar in de loop waarvan ze werden aangegaan.

Waardeschommelingen tijdens het aanhouden van de belegging

art. 24 KB/W.Venn, art. 198,§1,7° WIB92, art. 24, 1e lid,2° WIB92, art. 198, 7° WIB92 en art.74, 2e lid, 1° KB/WIB92
Omwille van het getrouw beeld veriest de boekhoudwetgeving dat de waarde van deze belegging overeenstemt met de realiteit: de marktwaarde op de datum van het afsluiten van het boekjaar. De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap. Dit impliceert dat een waardevermindering tot uiting moet komen in de boeken. Deze waardevermindering is niet aftrekbaar als beroepskost en dient dus opgenomen te worden in de verworpen uitgaven.

Overeenkomstig het voorzichtigheidsbeginsel “de waarderingen moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw“; legt de boekhoudwetgeving de vennootschappen niet de verplichting op om een meerwaarde uit te drukken. Deze meerwaarde is trouwens relatief, aangezien door het volatiele verloop van dergelijke belegging, deze absoluut niet verworven is. De vennootschap mag deze belegging tegen de aanschaffingswaarde in de boeken aanhouden. Men spreekt in dit geval van een latente of niet uitgedrukte meerwaarde. Deze is in principe niet belastbaar aangezien meerwaarden enkel belastbaar zijn wanneer ze ofwel zijn verwezenlijkt ofwel in de boekhouding of jaarrekening zijn uitgedrukt.

Voor beleggingsfondsen die een geboekte waardevermindering onder de aanschaffingswaarde gekend hebben en die nadien terug boven de aanschaffingswaarde uitgekomen zijn, dient de waardevermindering teruggenomen te worden door een verhoging van de begintoestand der reserves. Waardeverminderingen die als verworpen uitgaven werden belast, zouden immers bij een latere terugname voor een tweede maal in de belastbare grondslag worden opgenomen. Deze dubbele belasting wordt voorkomen door het bedrag van de teruggenomen waardevermindering aan de begintoestand van de reserves toe te voegen.

Meerwaarde of minwaarde bij de uiteindelijke realisatie van een beleggingsfonds

art. 43 WIB92, art. 24, 2° WIB92, art. 198, 7° WIB92
De verwezenlijkte meerwaarde wordt omschreven als het positieve verschil tussen enerzijds de ontvangen verkoopwaarde verminderd met de kosten van vervreemding en anderzijds de aanschaffings- of beleggingswaarde. Voor een beleggingsfonds betekent dit concreet dat de integrale waardestijging van een deelbewijs vanaf het moment van verwerving tot het moment van verkoop de meerwaarde zal uitmaken.

Aangezien meerwaarden beschouwd worden als belastbare winst dienen deze mee opgenomen te worden in het belastbare resultaat van het tijdperk waarin deze meerwaarden gerealiseerd werden. Mocht door omstandigheden de belegging dienen gerealiseerd te worden met een minwaarde, dan is deze minwaarde niet fiscaal aftrekbaar als beroepskost. Ook deze minwaarden dienen opgenomen te worden in de verworpen uitgaven.

Beleggingsfondsen en de aftrek voor risicokapitaal

art. 205ter, §1, 2e lid, a), WIB92, art. 205ter, §1, 2e lid, b), WIB92 en art. 205ter, §4, 2° WIB92
Deelbewijzen van beleggingsfondsen zijn aandelen. Van het eigen vermogen moet de fiscale nettowaarde afgetrokken worden van eigen aandelen, van aandelen die als financiële vaste activa zijn geboekt en van aandelen van DBI-beleggingsvennootschappen. Aandelen van een beleggingsfonds (geen DBI-Bevek) vallen in geen enkele van deze categorieën.

Beleggingsfondsen, althans de distributieversie, zijn beleggingen die bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen, namelijk de dividenden.

Een belegging in fondsen van het distributietype moet niet in mindering gebracht worden van het eigen vermogen. Deze beleggingsvorm heeft dus geen nadelige impact op de berekeningsbasis voor de aftrek voor risicokapitaal.

Beleggingsfondsen en het verlaagd opklimmend tarief

art.215, 3e lid, 1° WIB92
Financiële vennootschappen zijn uitgesloten van het verlaagd tarief. Vennootschappen die dit verlaagd opklimmend tarief niet wensen te verliezen dienen erover te waken dat de totale beleggingswaarde niet meer bedraagt dan 50% van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden.

Voor de waarde van het kapitaal, reserves en meerwaarden, dient men te kijken naar de effectieve waarde van deze begrippen op de dag waarop de vennootschap haar jaarrekening heeft opgesteld.

De administratie verstaat onder “beleggingswaarde” de oorspronkelijke aanschaffingsprijs, met uitsluiting van de belaste meerwaarden en de aangenomen waardeverminderingen die later zouden zijn geboekt

De aanschaffingsprijs als referentie heeft tot gevolg dat een daling van de waarde van de aandelen er niet toe kan leiden dat vennootschappen plots wel recht zouden hebben op het verlaagde tarief. Anderzijds zal een latere koersstijging er niet toe leiden dat het verlaagd tarief verloren wordt door de vennootschap.